In januari 1992 filmde Ben van der Heyden een urenlang interview van Steven Huismans met Adriaan Brouwers.
Hier volgen een aantal fragmenten uit dat interview.
Van Leven en Materie
Al wat is is energie. Zo gedacht… wanneer materie geen energie zou zijn, dan is er materie, hè? Maar in de gedachte van dat al wat is energie is; in die gedachte is ook alles levend. Want energie is leven. Is beweging, dat is energie, da’s spanning. Energie is ook polair, is dynamisch. En alles wat dynamisch is moet polair zijn. Want anders zou het statisch zijn. Ja? Dus in die zin is energie leven. En als materie dood zou zijn, als materie geen leven zou zijn; als dat is, als men zo materie ziet, dan is er dus geen materie, want materie is óók energie. En in die zin is materie ook leven, is materie ook beweging, is materie ook dynamiek… dat is materie. En zoals er in mij spanning en beweging, puur lichamelijk aanwezig is, zo is dat ook aanwezig in materie. Al wat is is affinitief. Ook elk atoom in mij én in staal, én in hout, en waar dan ook; in elke atoom is er een affiniteit. Elke atoom is in zich polair, elk atoom heeft een negatieve en een positieve lading, en die valt niet uit elkaar. Als wij er af blijven. Als wij geen gekke dingen doen, met de natuur. En in die zin is er inderdaad ook affiniteit. Twee verschillende polen willen bij elkaar zijn. Dat is affiniteit. Nou, als dat zich in ieder atoom afspeeld, speelt zich dat dus in alles af. Een affiniteit, beweging, dynamiek, energie. Maar wel héél primair. Dat staat voor mij voor leven.
Van Sterven en Worden
Of we nou over de zogenaamde dode materie of over de mens praten, we denken over affiniteit. We denken over dynamiek, we denken over polariteit, we denken over energie. Vanuit het meest ver-weg-primitieve tot aan het meest geëvolueerde. Maar overal is deze gedachte reëel. Daarnaast is er ook een absolute wet. Dit zijn wetten die ik net genoemd heb. Er is ook een absolute wet, die hoort daarbij: dat sterven worden is. Dus als mensen sterven dan is er een nieuw worden. Sterven is altijd vernieuwing. Dus in die zin gaat er niets dood. In die zin sterft… ja, als je nou pakt wat ik zeg… eigelijk is er geen sterven. Er is sterven maar dat is inherent aan heel die dynamiek van gebeuren. Maar uiteindelijk is er geen sterven. Want alle sterven is worden en alle worden is sterven. Dus dat is één voortdurende beweging. Dus er is geen sterven omdat het een absolute eeuwige beweging is. Daar is sterven dus een heel… ondergeschikte gedachte van die grote gedachte. Sterven is erosie, sterven is vergankelijkheid. En vergankelijkheid is steeds vernieuwing. Zoals wij mensen vergangkelijk zijn zo is alles vergankelijk. En zo is alles vernieuwing en is alles één groot zijn. Dus het begrip sterven is een heel kleine, ondergeschikte gedachte van dat grote gebeuren.
Van de Jeugdjaren
Adriaan: Als je een jaar of tien bent dan ga je wat meer… dan raak je wat meer geconfronteerd, bewust. Vanaf je tiende, elfde, twaalfde jaar ontstaat er wat meer een bewuste confrontatie. De jaren daarvoor zijn ook heel belangrijk, natuurlijk wordt je ook daar geconfronteerd. Ik noem maar iets; met heel veel liefde, of met heel veel warmte van je ouders, of met juist andersom; dat je niet aangevoeld wordt als kind en zo. Maar zelfs daar, in die vroege jaren zijn er toch momenten geweest in mijn leven, ik praat echt tussen vijf en tien jaar, zijn er beslist momenten geweest dat ik volmaakt gelukkig was. En dat is een geluk wat niet beredeneerd wordt; een ontroering die je dan hebt, die wordt niet geannaliseerd. Die is er gewoon. Maar toch herinner ik mij dat ik in die hele, korte, vroege jaren toch momenten van heel veel geluk gehad heb. Dan ben je misschien benieuwd hoe concreet dat dan is… Nou, ik zie me gewoon spelen, in de zomer, onder een hele grote Lindenboom. En ik ben daar in het zand bezig. Misschien is dit vreemd voor andere mensen om dit te horen, maar ik ben me nóg bewust dat ik toen zielsgelukkig was. Alles was goed. Ik zat in de zon. Die boom was prachtig, heel de sfeer van de natuur en daar bezig zijn… en, ja, het was goed. Puur geluk. Heel individueel. Maar ik herinner het me nog. Wat ik me daarvan herinner, dat heb ik nooit willen verliezen. Heb ik het over mijn eerste jeugdjaren. Maar als men mij toen gevraagd had: “Ben je gelukkig?”, dan had ik niet eens gezegd dat ik gelukkig was; dan had ik alleen maar gelachen of zo. Dus laten we nu niet over bewustzijn praten. Maar ik moet toch zeggen dat ik me herinner dat ik toen gelukkig was.
Joke: “Ik dacht dat je ook bedoelde, toen je zo jong was, dat je achter in de tuin zat. Da’s een heel ander geval hè? Wat zich toen ontwikkelde. En dat is al die jaren doorgegaan.”
Adriaan: Ja dat is heel goed dat je dat nou inbrengt want… Je verzetten tegen de code van mijn miljeu, die cultuur. Ik kreeg daar nergens geen respons op. Absoluut niet. Ik werd daar absoluut niet ingevoeld. Daar werd ik een volkomen geïsoleerde adolesent, 17, 18 jaar. Ik praat zelfs 15, 16 jaar. Maar juist door die konfrontatie met die cultuur waar ik absoluut niet mee mee kon was ik vreselijk geïsoleerd geraakt. Toen al. En ik had een enorme behoefte om alleen te zijn; dat ik niet elke keer die dreun kreeg van die code boven op mijn rug. Want hè, dat was als het ware een verstikkend dek dat over me heen gelegd werd. Nou, en in die zin; we hadden een groot bierbrouwershuis en we hadden daar een prachtige tuin achter, die was veels te groot; in die zin dat daar maar zelden van genoten werd door de andere huisgenoten. Het was alleen ook maar buitenkant, status en ,nou, er waren heel veel mogelijkheden om… dat daar stille uren waren in die tuin en ik heb daar uren doorgebracht. Dat ik daar héél stil in die tuin bij mezelf was, en werkelijk meditatief. En nou praat ik toch dat ik 16 jaar ben, en dat ik daar een enorme rust kreeg omdat ik als zestienjarige me toch enorm verbonden voelde met iets veel groters. Met iets, ja, ik had daar beslist niet toen al het begrip cosmos in mijn bewustzijn, maar daar ontstond een sterk bewustzijn van een veel groter geheel, omdat het zuiver was. En als ik daar rondkeek naar de lucht, of naar de bomen, of hoe dan ook; dat had niets met cultuur te maken. Dat had niets met codes te maken. Dat had… Ik wil niet pretentieus zijn, maar dat had alles met mezelf te maken, en daar voelde ik me mee verbonden. En daar kreeg ik die eigenheid. En daar kreeg mijn “zelf” een enorme bevestiging. En als ik daar een tijd puur bij mezelf had kunnen zijn, nou dan, inderdaad heel zelfbewust kon ik opstaan uit die tuin en ik kon mijn ouderlijk huis ingaan, of ik kon de straat opgaan, of ik kon de kerk ingaan met een hele duidelijke afstemming in mezelf. En met een heel, niet zo volwassen, maar toch wel met een kritisch opnemen van wat er om me heen gebeurde. En dat is dus mijn verzet tegen de dingen die er om me heen gebeurden.
Van Schoonheid
Ik heb voortdurend zowel negatieve als positieve elementen in mezelf ervaren. Gewoon ervaren. Dus dat is niet iets theoretisch, dat is iets.., da’s eigelijk niet rationeel, het is gewoon; terwijl je leeft ontdek je zowel ‘t negatieve als ‘t positieve in jezelf. Maar het negatieve heb ik altijd dus als, hè.. Juist door het negatieve te ervaren ontstaat er een verschrikkelijke behoefte aan het positieve. Dat is een wisselwerking. Dat is een hele sterke dynamiek. Maar juist door het negatieve… Weer anders gezegd, werd ik me bewust van iets positiefs; dat slaat daarnaartoe. Als je daar heel intens mee bezig bent. Maar ik kan eigelijk zeggen dat ik… dat de eerste impuls schoonheid was. Ja, voordat je het weet zit je dus ook in een negatief element in je leven, dat gaf meteen een enorme beweging naar iets positiefs. Daar was je naar op zoek. Nou, nog anders gezegd; juist omdat je negatieve dingen ervaart, ervaar je als het ware terzelfdertijd het schone. Ik denk dat er geen schoonheid te ervaren is zonder een negatieve ervaring. Het één roept het andere op. Andersom kan ik ook zeggen: als je schoonheid ervaart ervaar je ook negatieve dingen. Da’s een voortdurende wisselwerking. En eigelijk is je leven een konstante worsteling geweest tussen het negatieve en het positieve; wat ik dan het schone noem. Ik geloof dat ik het niet beter zeggen kan.
Van Het Nieuwe
Tussen mijn 10de en mijn 16de heb ik een hele moeilijke jeugd gehad. Mogelijk omdat dat moment onder die Lindenboom heel zelden nog voorkwam. Ik heb in ieder geval een vreselijke ongelukkige jeugd gehad tussen mijn 10 en mij 16 jaar. Maar ik wist dat ik ongelukkig was. Dat is dus meer bewustzijn. En ik wist ook dat ik vreselijk veel moeite had met die hele jeugdige keuzes “doe ik goed of doe ik niet goed”; wat ik daar gedaan heb, dat was niet zo goed en wat ik… en ik wist eigelijk wel wat ik dan moest doen om het goed te doen. Maar daar heb ik helemaal alleen ontzettend mee geworsteld, want ik had weinig begeleiding van mensen. Laat ik het zo dus zeggen. Tot ik met m’n 16 jaar, 17, 18 een volwassen mens heb ontmoet die een belasting van 5 – 6 jaar die ik dus had, ja, in mijn niet goed kiezen, begreep. En daar heb ik eigelijk niet eens mee gesproken. Maar hij vroeg hoe of het met me ging. En die… Ja, en nou klinkt het misschien weer een beetje vreemd; nou kan een ander weer heel sceptisch zijn, maar die man zegt binnen vijf minuten: “Ik weet het gelijk. Het is allemaal goed, want het is voorbij. En als je vanuit je Christelijke, vanuit je Roomse referentiekader je heel erg bezwaard voelt dan zie ik dat je goed wilt en die bezwaardheid valt dan van je af want je wordt nou een nieuw mens, want je gaat opnieuw beginnen.” Zo is het eigelijk gebeurd. En vanaf die tijd; vanaf 18 jaar ben ik vreselijk bewust daaraan gaan werken. Met een voortdurende leiding van deze man. Dag in… ik zou haast zeggen; uur na uur heb ik gekozen voor het goede. Terwijl dat vreselijk moeilijk was, want ik had ook een bepaalde verslaving van dat negatieve achter me liggen. En om daar dus je uit te ontworstelen dat heeft nogal wat gevraagd. Maar wéér krijg ik het vreselijke geluk dat ik toen een ontzettend zuiver, haast pasgeboren meisje ontmoete van 15 jaar die díe toestanden niet meegemaakt had als ik en, ja, laat ik zeggen; vanaf dat moment, in relatie met haar, met dat meisje wat nou nog mijn vriendin is, ja!?, hebben wij daar heel bewust, ja, ik ben nou 64. Vanaf ons 18de hebben we tot aan ons 64ste daar aan gewerkt. Zo is het eigelijk gegaan. Maar ik moet je wel zeggen, vanaf mijn 18de jaar, in dat worstelen tussen dat negatieve en het positieve, en wat we als positief, als zuiver, als kwaliteit toen beslist in ons bewust waren, dat is: tot op de dag van vandaag hebben we dat kunnen bewaren.
Van Schoonheid Delen
Omdat ikzelf als het ware solitair, dus als een soort Einzelgänger vanuit het groeiende bewustzijn dat er een destructie is en dat er een opbouw is, ik niets liever deed dan voor het opbouwende te kiezen. En juist door voor het opbouwende te kiezen werd mijn leven rijker, niet materieel, maar kon ik meer mens worden. En dat heeft te maken met het groeiende bewustzijn dat de mens een enorme kwaliteit in zich heeft. Dus dat is een aspect waarom ik voortdurend geworsteld heb om het positieve verder te ontwikkelen en het negatieve dat in me is zo weinig mogelijk kans te geven. Dat is dus een argument waarom, een motief. Twee is, dat ik dat op de eerste plaats bewust was; dat je daardoor meer mens wordt. Daardoor ontstond het tweede motief; dat ik dat positieve in mezelf steeds verder wilde opbouwen, groter wilde maken, wilde verdiepen. Dan komt meer de term verdiepen. Het grote in jezelf verdiepen. En doordat je dat dus doet komt er schoonheid in je leven. Komt er schoonheid in mijn leven. Maar dat betekend ook voor mij; als ik die schoonheid uit zou kunnen dragen, en als ik die schoonheid tussen de mensen zou kunnen krijgen… het is altijd mijn geloof geweest dat hoe meer schoonheid ik aan kan dragen, bij kan brengen, bewust kan laten worden in de wereld; dat daar mensen zich aan op zouden kunnen trekken. Dat is het tweede motief. En dat is de zin van mijn leven geworden. Doordat ik me bewust wordt van positieve kwaliteiten in mijn menszijn betekend dat tegelijkertijd voor mij dat die schoonheid die in de mensheid ligt, in elke mens zal liggen. Want ik ben niet anders als een ander mens. Als je snapt wat ik bedoel. Als ik schoonheid in mezelf ontdek, bewust wordt, als ik dat vorm kan geven, als ik dit naar buiten kan brengen, als ik dat dus vertalen kan, op kan schrijven en door kan geven middels een beeld, middels vorm, dan is het een enorme sociale funktie dat ik dat doe. Dus als ik dat niet zou doen dan zou ik als sociaal mens te kort schieten. En dat is eigelijk een verlenging van wat er eerst bij mezelf gebeurd. En in die zin vindt ik het een gewoon gevolg van wat er zich bij mij ontwikkeld dat ik dat dan ook als sociaal mens doorgeef aan andere mensen. Deel met andere mensen. Dat is een enorme sociale verantwoordelijkheid om dat te doen. En in die zin vindt ik dat het dan meer een geheel is. Het is een logisch gevolg van wat er eigelijk is ontstaan. Het zijn geen twee apparte dingen. Ook dat hoort zuiver bij mijn verantwoordelijkheid als mens.
Van Het Staal
Van mijn 15de tot mijn 64ste leef ik met staal. Heb ik een relatie met staal. Dat bedoel ik dus. En die relatie heeft zich zo enorm verdiept tussen mij en het staal dat ik puur vanuit die ervaring; dat heeft niets met theorie en dat heeft niets met wetenschap en dat heeft niets met verstandelijk met de materie bezig zijn, met het thema bezig zijn waar we over denken nou. Maar dat is puur ervaring, dat is leven, dat is ondervinden. Eenmaal tien jaar die relatie met staal in stand gehouden te hebben, en dan praat ik alweer 40 jaar terug, ervoer ik gewoon precies de dingen waar ik het net over gehad heb. Ik ervoer die dynamiek, ik ervoer die energie, ik ervoer die affiniteit in het staal en in mezelf maar ook wederzijds. Dat dat dus juist die relatie was. Ja? Nou, ik zeg dit dus even heel graag: Ik ben een bewust iets, ik ben een bewust iets die zich bewust is van negatief en positief. Ik kan zelfs kiezen tussen positief en negatief. Dat kan ik dus. Het staal heeft dat nooit gekund. Daar heb ik het over. Dat heb ik ervaren. Dat heb ik gezien. Ondanks dat het staal minder geëvolueerd is als ik heeft het staal het voordeel voor mij altijd gehad dat het staal mij enorm gevormd heeft. Waarom? Omdat het staal altijd eerlijk was. Want het kon niet kiezen. Het kan niet kiezen tussen negatief en positief. Dus het staal was altijd in zijn totaliteit zoals het was. Terwijl ik dus met mijn totaliteit zowel negatief als positief kan zijn. Dus er waren ook momenten dat ik niet eerlijk was, evengoed als dat ik wel eerlijk was. Dus in die zin; mijn integriteit daar moet ik voor worstelen. Terwijl het staal voor zijn integriteit nooit heeft hoeven te worstelen. Nou, en juist door die relatie die ik met het staal zo jaren lang ervaren heb, heb ik ook steeds ervaren hoe eerlijk, hoe integer het staal is. Dus het staal heeft steeds geappelleerd op mijn integriteit. Ja?! En het staal dwong mij haast… nee, letterlijk… dat ik eerlijk mijn relatie met het staal hield. En als ik mijn relatie nou maar eerlijk met het staal kon behouden dan kwam het staal in onze relatie én ik alle twee tot een hogere dimensie. Dus wij evolueerden alle twee. Als je nou een sculptuur van mij ziet dan heeft dat staal een ontzaglijke expressie en die expressie heeft het staal zich verworven in onze gezamenlijke relatie. Zó is het dus precies. En terwijl het staal tot een hogere dimensie kwam, kwam ook ik tot een hogere dimensie. En dat is onze relatie, tussen het staal en mij. En daaruit blijkt al dat het staal geen dode stof is. Ik heb het puur over een veel diepere expressie, een veel grotere uitstraling en een hogere dymensie die het staal verwerft, in onze relatie. Dat vindt ik heel belangrijk.
Van Schepping
De drang om een beeld te maken, is in de eerste plaats ontstaan in mezelf. Dat ik op zoek ben naar wie ik ben als mens. En ik heb het niet over wie ik ben als Adriaan Brouwers. Wie ik ben als mens; ik als mens, wie ben ik? Dan wordt je kwaliteiten in jezelf bewust. Dat is het allereerste waar ik mee bezig ben geweest. En door kwaliteiten in mezelf bewust te worden en omdat ik een mens ben en omdat ik me niet onder of boven mensen stel is dat een potentie van alle mensen. Maar op de eerste plaats is het mijn potentie die ik me bewust wordt en dat probeer ik buiten mezelf te brengen. En als ik dat buiten mezelf gebracht heb, mijn eigen proces heb ik dan, dan is mijn eigen proces tot een vrucht gekomen; het is vruchtbaar geworden. Maar als het vruchtbaar is dan wil ik het ook graag geven aan andere mensen.
Waarom die behoefte om zo monumentaal beelden in de wereld te krijgen? Dat gaat helemaal terug naat het gesprek dat we al eerder hebben gehad. Heel die worsteling van het negatieve en het positieve, van destructie en opbouwen, dat is zo overtuigd geworden dat ik meende, en nog meen, dat ik het positieve in de mens, dat ik dat zo duidelijk positief als een realiteit heb leren ervaren dat zo’n beeld wel monumentaal moest worden. Wanneer zo’n beeld dus 2 meter of 1,5 meter in een particuliere lokatie zou komen te staan, dan zouden veel te weinig mensen de gelegenheid hebben om geconfronteerd te worden met wat ik te zeggen had. En vandaar dat ik als vanzelf dus meer aan monumentale beelden dacht midden tussen de mensen.
Van Verantwoording
De allereerste verantwoording, ik praat niet eens van motivatie, nee; mijn eerste verantwoordelijkheid is dat als ik me bewust ben van een schoonheid in mezelf, wat dus meteen relateert aan mens zijn, dus dat is niet alleen voor mezelf, maar dat is des mensen. Maar als het in mij ontstaat, als het in mij dus wakker wordt, dan is mijn eerste verantwoordelijkheid natuurlijk om dat buiten mezelf te krijgen. Dat is een heel proces; dat buiten jezelf brengen, in de wereld brengen wat je bewust wordt aan schoonheid. Aan kwaliteit van mens zijn. Dat is een enorm proces. Als ik dan dus twee jaar… Het is één keer gebeurd dat ik dag en nacht bij wijze van spreken… dat is een beetje extreem gezegd, maar buiten de uiterste slaap die ik nodig had, heb ik toch de rest van mijn twee jaar daaraan besteed. Dan leg ik eerst zelf mijn eigen weg af omdat ik aan deze kant van de oever sta waar het wakker wordt. Maar dan moet ik naar die nieuwe wereld; want dat is dat wakker worden. En dan heb ik een hele reis af te leggen om aan de overkant te komen, en dat is die nieuwe wereld. En dat is mijn eerste verantwoordelijkheid. Dat ik echt aan de overkant kom. Dat het echt geïntegreerd is, dat het een bruikbare vorm is geworden in mijn leven. Maar als ik dan eenmaal aan de overkant ben dan zou ik een afschuwelijke egoïst zijn als ik dat dan voor mezelf zou houden. En dus vanuit mijn sociale roeping, mijn sociale verantwoordelijkheid, als ik dan ook aan de overkant kom dan moet ik dat vrij wegzetten, en niet voor mezelf houden. Kijk, mijn verantwoording is dat ik het dus… dat ik aan de overkant kom en dat ik het daar dus buiten mezelf heb, in de wereld heb gekregen. En in die zin bied ik het aan aan het totale mens zijn; dus niet alleen… Dat het dus een verrijking is van mezelf en dat het ook een verrijking zou kunnen zijn voor de mens. Maar als het dan eenmaal daar aan de overkant buiten in de wereld staat, wat de mens daarmee doet; dat is weer de verantwoordelijkheid van de mens. Maar het gaat erom dat ik op de eerste plaats verantwoordelijk voor mezelf ben. Dus: ik heb dat daar in de wereld te zetten.
Nou ga ik heel expliciet dit zeggen: Terwijl ik dus die tocht maak om aan de overkant te komen, en dat is dus een tocht van bezinning en heel contemplatief, dat is een tocht van totale integratie van bewustzijn. Wat in eerste instantie hier (wijst naar zijn hart) wakker wordt, maar wat uiteindelijk in mijn handen terecht komt. Dan heb ik het buiten mezelf gekregen en dan kan ik het ook hanteren, kan ik er mee omgaan. En in heel dat proces dat het uiteindelijk aan de overkant komt te staan, in die wereld… heb ik in mijn eigen kleine, directe omgeving, en dan heb ik het over mijn kinderen en dan heb ik het over Joke mijn vrouw – mijn vrouw mag ik niet eens zeggen want ze is niet van mij; zij wil voor mij zijn… ja… weer zoiets – maar ook zij heeft dat proces heel dicht naast mij meegemaakt. En als het inderdaad dus daar staat, dan heb ik in ieder geval de vreugde dat ik het met hun gedeeld heb. En dat is in princiepe het ontzettende belangrijke: dat ik het doe. En dan heb ik het over misschien twee of drie mensen. Misschien zijn het wel zeven of acht mensen die ik in die twee jaar in mijn omgeving krijg. Snap je wat ik bedoel? En als er een impuls hiervan in die zeven of acht mensen wakker is geworden, nou, dan is het al ontzettend de moeite waard dat ik het gedaan heb. En dan is het een geheel, dan zijn het geen apparte dingen. Snap je wat ik bedoel? Maar het staat aan de overkant, het staat in de wereld, dus, nou ja, in princiepe zijn het dus miljoenen mensen die daar een impuls van kunnen krijgen. Maar of ze bereid zijn om dat zuiver en integer op te nemen, dát is hun verantwoording